De opkoopbescherming die de gemeente Utrecht vorig jaar instelde, werpt zijn vruchten af. Uit een onderzoek van het Kadaster blijkt dat steeds minder huizen belanden in de handen van verhuurders. Iets wat volgens de Utrechtse woonwethouder Dennis de Vries gunstig is.
Starters in opmars
Sinds 2022 is het voor gemeenten wettelijk mogelijk om aan opkoopbescherming te doen en sindsdien maken veel van hen daar ook gebruik van. De gemeente Utrecht is een van de eerste steden die gebruikmaakt van de regeling. De inzet van opkoopbescherming moet er voor zorgen dat grote vastgoedinvesteerders ontmoedigd worden om woningen te kopen voor de verhuur. Door dit tegen te gaan blijft de woningmarkt voor starters en andere particuliere kopers toegankelijk én aantrekkelijk.
In de gemeente Utrecht geldt dat alle huizen met een prijs onder de 587.000 euro binnen de opkoopbeschermingsregel vallen. Waar in 2018 nog 13% van de koophuizen in de gemeente naar verhuurders ging, verlaagde dat percentage drastisch naar 2% dit jaar. Binnen het segment met koophuizen die onder de opkoopbescherming vallen, was er een grote opmars van starters. In 2020 maakten ze 41% van de markt uit, dit jaar al 62%. Investeerders daalden tegelijkertijd van 17% naar 3% op de markt.
Dennis de Vries: ‘Wonen is een fundamenteel recht’
Volgens wethouder De Vries, verantwoordelijk voor de woonportefeuille, blijft de gemeente Utrecht de opkoopbescherming doorvoeren. “Het is goed om te zien dat de opkoopbescherming werkt”, aldus de wethouder. “Het sluit aan bij ons uitgangspunt dat wonen geen verdienmodel mag zijn; het is een fundamenteel recht.”
De investeerders die wel aan een koopwoning kwamen voor de verhuur, komen daar in sommige gevallen pas voor in aanmerking. In hoofdlijnen is het verhuren aan familie, verhuren als zakelijk vastgoed en woningen aanbieden voor tijdelijke verhuur wel toegestaan. In Utrecht lukte het daardoor 85 investeerders om aan een woning te komen, als uitzondering op de regel.