Gemiddeld gaven in 2022 Nederlanders 23 procent van hun besteedbaar inkomen uit aan wonen, zo blijkt uit cijfers van het CBS. In vergelijking met andere landen uit de Europese Unie komt Nederland daarmee op een zesde plek. Met name de huren zijn de afgelopen jaren stevig toegenomen: tussen 2015 en 2023 steeg de gemiddelde huurprijs met 18,5 procent. Daarmee komt Nederland in de Europese middenmoot terecht.
Bij het onderzoek naar de betaalbaarheid van wonen in EU-landen heeft het CBS gekeken naar het gedeelte van het besteedbaar inkomen dat wordt uitgegeven aan woonlasten, waaronder zowel huur als netto hypotheeklasten zijn begrepen. In Malta vormen deze uitgaven het kleinste percentage: 9 procent. Griekenland staat aan het andere uiterste met een gemiddelde van 34 procent van het besteedbaar inkomen dat opgaat aan huisvesting. Nederland komt met 23 procent net boven het Europese gemiddelde van 20 procent uit. Toch blijkt uit de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart van het CBS dat, net als in de meeste Europese landen, de relatieve woonlasten in Nederland een dalende trend volgen.
Forse stijging huurprijzen
De gemiddelde huurprijs is in de Europese Unie in de periode tussen 2015 en 2023 gestegen met 13,3 procent. In ieder afzonderlijke lidstaat stegen de huurprijzen sinds 2015, behalve in Griekenland, waar de gemiddelde huurprijs ten opzichte van 2015 met 2,1 procent daalde. De huurprijsstijging over deze periode is in Nederland met 18,5 procent aanzienlijk hoger dan het gemiddelde, maar valt in het niet bij de enorme stijging in een aantal Midden- en Oost-Europese landen. Zo is de gemiddelde huur in Litouwen met 68,2 procent gestegen ten opzichte van 2015.
Uitvliegen
Uit de jaarlijkse monitor blijkt bovendien dat het percentage thuiswonenden tussen de 25 en 30 jaar per lidstaat flink verschilt. Kroatië spant de kroon met 80,7 procent. Ook in de zuidelijke lidstaten wonen relatief veel jongeren nog thuis. In Nederland vliegen de kinderen een stuk sneller uit. Het percentage thuiswonenden tussen de 25 en 30 lag in 2023 op 17,3 procent. Alleen in de noordelijke lidstaten ligt dit percentage lager, met Denenmarken als uitschieter: daar woont minder dan 5 procent van de jongeren tussen de 25 en 30 nog thuis.