Het verschil tussen huizenprijzen in de goedkoopste en de duurste provincie is in het tweede kwartaal van 2019 toegenomen. Kopers betalen circa 174.000 euro meer in Noord-Holland, dan in Groningen, zo berekenden onderzoekers van Rabobank. Vóór de crisis bedroeg dit verschil ongeveer 100.000 euro. Wel vlakt de prijsstijging van huizen af. Deze bedroeg 9 procent in 2018, maar loopt naar verwachting terug tot 6 procent in 2019. De onderzoekers voorspellen dat deze afvlakking de komende jaren doorzet.
De Groot: “Verschil fors opgelopen”
Sinds de eeuwwisseling varieerde het verschil tussen de goedkoopste en de duurste provincie van 80.000 tot 110.000 euro. Dat is nu aanzienlijk meer. “Doordat de toch al dure huizen in Noord-Holland de laatste jaren sneller in prijs stegen dan de huizen in de provincie Groningen, waar huizen het goedkoopst zijn, is dat verschil fors opgelopen”, licht Carola de Groot toe, woningmarkteconoom bij Rabobank. Gemiddeld betaalden huizenkopers in het tweede kwartaal van 2019 303.000 euro voor een woning, bijna 18.000 euro meer dan een jaar eerder. In vergelijking met Q2 2013, het dieptepunt van de huizencrisis, betalen kopers bijna 92.000 meer voor een koopwoning. In Groningen waren zij met gemiddeld 213.000 het goedkoopst uit. De huizenprijzen in Noord-Holland lagen daar circa 174.000 euro boven. In Amsterdam kostte een koopwoning zelfs gemiddeld 472.000 euro.
Afvlakkende groei
De prijsstijging van bestaande koopwoningen bedroeg in het tweede kwartaal van 2019 7,2 procent. Over het hele jaar verwachten de onderzoekers een stijging van 6 procent. Dat is minder dan een jaar eerder het geval was, toen sprake was van een stijging van 9 procent. De afvlakking van de groei zet de komende jaren door, verwachten de onderzoekers. In 2020 voorzien zij daarom een gemiddelde prijsstijging van 4 procent.